In de Nederlandse literatuur raakt met Alfred Birney’s niemand ontziende De tolk van Java de verwerking van ‘Indië’ eindelijk een beetje op stoom. Amerikaanse schrijvers waren er veel sneller bij toen het om het trauma rond hun debacle ging: Vietnam. Tim O’Brien, Robert Olen Butler, Denis Johnson en vele anderen schreven ontmaskerend over die verloren oorlog. Maar het bleven Amerikaanse verhalen. Vietnamezen moesten het altijd doen met een bijrol, ze bleven achtergrondmateriaal. De in Vietnam geboren en in Amerika opgegroeide Viet Thanh Nguyen draait in zijn debuutroman De sympathisant alles om: Amerikanen vormen het decor in een subtiele dubbelspionvertelling.

Vietnamezen en Amerikanen rennen naar een helikopter tijdens de evacuatie van Saigon, Vietnam, 29 april 1975 © AP / HH

Die ongrijpbaarheid begint al bij de titel. Want van wie of waarvan is de naamloze hoofdpersoon, in Noord-Vietnam geboren, een sympathisant? Van Oost of West, van ultralinks of reactionair rechts? De roman is een bekentenis gericht aan ‘de commandant’, die commentaar geeft op zijn ingeleverde tekst. Die schrijft hij in een isoleercel in een kamp, maar hoe is de gevangene daar terechtgekomen en wat bekent hij? Boven de commandant staat een mysterieuze commissaris ‘zonder gezicht’, die aan het slot zijn identiteit onthult en een verrassende actie onderneemt. Wat vanaf het begin duidelijk blijkt, is dat De sympathisant een bloedernstig identiteitsspel is rond het woord ‘bastaard’.

De naamloze ik-figuur introduceert zichzelf als de zoon van een Noord-Vietnamese moeder en een Europese priester. Op school en later wordt hij getreiterd om zijn afkomst. Wat is hij? Een halfbloed, een métis, zuiver, onzuiver, dubbel? Is hij een half-mens? Nee, hield zijn moeder hem voor: ‘Niet vergeten: je bent niet de helft van iets maar het dubbele van alles.’ Als dubbelspion is hij een mol, die in dienst van de Vietnamese overwinnaars – de communisten – in Amerika revanchisten rond ‘de generaal’ in de gaten houdt. Zijn ware gezicht laat hij nooit zien. Heeft hij dat wel? De lezer die zijn bekentenis leest zal zich afvragen hoe dat nu precies zit met dat ‘communisme’ van hem, want bijna nergens geeft hij blijk van een ideologische overtuiging die steunt op Marx, Lenin of Mao. Of het moeten uitspraken zijn als: ‘In ons land was het doden van een man – of een vrouw of een kind – net zo makkelijk als het omslaan van een pagina van de ochtendkrant.’

Is hij een half-mens? Nee, zei zijn moeder: ‘Niet vergeten: je bent niet de helft van iets maar het dubbele van alles’

De sympathisant speelt zich af in de cruciale jaren 1975-1976. Saigon, de hoofdstad van Zuid-Vietnam, viel op 30 april 1975 te midden van extreme chaos. Die val – of bevrijding – beschrijft Nguyen schitterend. Het was tijdens de overhaaste evacuatie vechten om het eigen hachje voor de Amerikanen en hun Vietnamese handlangers, onder wie de hoofdfiguur, die zich op dat moment in de villa van ‘de generaal’ bevond. Ruig ellebogenwerk op alle fronten. Op het nippertje ontsnapt hij via het vliegveld met zijn bloedbroeder Bon – die vrouw en kind aan vijandelijk vuur verliest – naar Guam, en vandaar naar kamp Pendleton bij San Diego in Californië. Daar zint ‘de generaal’ op wraak. Hij wil terugkeren om zijn land ‘terug te pakken’ van de communisten: de Vietcong als King Cong die moet worden verslagen. De ‘sympathisant’ en bekentenissenschrijver houdt de acties van de generaal, die zogenaamd een drankwinkel drijft, in de gaten. Twee keer wordt hij op de proef gesteld als ‘de generaal’ zogenaamde communistische spionnen uit de weg wil ruimen. De paranoia en de complottheorieën zijn nooit ver weg in politiek fanatieke kringen.

Ingewikkeld is de bloedbroederschap van onze held – of antiheld – met zijn schoolvrienden Bon en Man. Bon is een anticommunist en getraumatiseerd door verlies, Man is een overtuigde communist die achterblijft in Vietnam en via een Parijse ‘tante’ spionageberichten in code ontvangt van de ‘sympathisant’, die als dubbelspion in Californië een paar keer net niet wordt ontmaskerd. Het codeboek dat hij gebruikt heet cynisch-humoristisch Het Aziatisch communisme en de oosterse dwang tot vernietiging. De Verenigde Staten zijn het land dat Vietnam wil redden van het communisme door het te vernietigen met napalm en bommentapijten. Ook dat doel duidt op dubbelheid. De oude schoolkameraden Bon, Man en de sympathisant blijven veroordeeld tot elkaar, buiten Vietnam en later weer in Vietnam. Maar de onderlinge machtsverhouding verschuift zeer verrassend.

Viet Thanh Nguyen laat zijn hoofdpersonage zeggen dat hij ‘schuldig (is) aan oprechtheid’. Hij zit ingeklemd tussen westerse vooroordelen over wat ‘westers’ en ‘oosters’ is en vraagt zich af waar zijn definitieve loyaliteit ligt: daar, in Vietnam, of hier, in het paradijselijke Californië, inclusief Hollywood. Een mooi proefproject is The Hamlet, een Vietnam-film die niet toevallig sterk lijkt op Coppola’s beroemde Apocalypse Now. Onze dubbelspion wordt bij het script en de film betrokken omdat hij fundamentele kritiek heeft op de Amerikaanse visie op de Vietnamoorlog. Weer mogen de Vietnamezen, gespeeld door Filippino’s, slechts fungeren als achtergrond of te vernietigen bordkarton. Zijn inspanningen om zijn eigen volk in die film een eigen gezicht te geven en eigen teksten te laten uitspreken lopen op niets uit. De regisseur gebruikt hem alleen ter meerdere eer en glorie van zichzelf en zijn modieuze anti-Amerikanisme. ‘De Vietnamees’, communistisch of niet, laat hem in wezen koud. Hij scheept zijn adviseur af en zet hem met een handvol dollars op een zijspoor als hij gewond het filmdecor op de Filippijnen moet verlaten. De hamlet in de film is niet alleen een bergdorp belaagd door Amerikaanse bombardementen, en King Cong is niet alleen een woesteling die ‘de hoer, de hoer’ mompelt, maar ook het beroemde Shakespeare-personage. Hamlet twijfelt aan wie hij is en moet zijn en hoe hij de vadermoord moet wreken. Wat te doen? Het is een vraag die Hamlet zich stelde én die Lenin zich in 1905 stelde. Wie moet hij zijn en valt er wel iets te kiezen?

Het motto van de roman komt uit Nietzsche’s De genealogie van de moraal en gaat niet over het negatieve van ‘folteren’ maar juist over de zogenaamd komische kant ervan. En hoewel de hele roman een vorm van foltering is, ligt in het slotdeel de nadruk op de lichamelijke marteling als middel om verdrongen herinneringen op te roepen en zo tot een diep politiek of juist nihilistisch inzicht te komen. Dat inzicht heeft alles te maken met een leus van de communistische leider Ho Chi Minh: ‘Niets is meer waard dan onafhankelijkheid en vrijheid.’ Wie die zin vanuit wantrouwen leest en speciaal let op het woordje ‘niets’, merkt hoe dubbelzinnig die politieke leus is. Een van de minnaressen van ‘de sympathisant’ doet die leus af als ‘een leeg kostuum’ dat iedereen kan aantrekken. Taal en identiteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. ‘De sympathisant’, die in de jaren zestig aan Berkeley geschiedenis heeft gestudeerd en het Amerikaans goed beheerst, weet daar alles van. Zijn bekentenis, uitgeschreven en herschreven in een isoleercel in een kamp, is onderdeel van zijn heropvoeding. Lukt die tweede opvoeding? Het antwoord op die vraag is dé verrassing van deze Vietnam-roman, die alleen al door zijn afwijkende vertelperspectief een nieuwe kijk op de Vietnamoorlog oplevert. Viet Thanh Nguyen weet het gruwelijke en het wrang-humoristische zo met elkaar te verweven dat er een fascinerend literair labyrint ontstaat waar de lezer niet gemakkelijk uit ontsnapt.