Hilariteit in de zaal. Amel noemde Oumama een tata, stadsdametje, terwijl Oumama toch net zei dat ze gewoon met haar geiten naar de bergen zou trekken. Van de verkiezingen moet ze niets hebben. In het rollenspel speelt ze een kiezer die moet worden overgehaald op Amels partij te stemmen. Voor deze gelegenheid is dat Nida Tounes, de partij waar een aantal aanhangers van voormalig president Ben Ali bij is aangesloten. Amel legt als kandidaat-parlementslid een huisbezoek af. Oumama speelt haar rol als onwillige kiezer met verve. Ze zwaait met haar hand. ‘Ik moet niets hebben van die partij. Ben Ali heeft ons allemaal in de steek gelaten!’

De Poolse docent Sergiusz Trzeciak grijpt in. Amel en Oumama mogen weer gaan zitten. Het probleem van de ongeïnteresseerde kiezer kom je overal tegen, verzekert hij zijn Tunesische studenten. ‘Je moet ze persoonlijk aanspreken, ze ervan overtuigen dat jij het anders gaat doen.’ Hij heeft geen gemakkelijk gehoor. Voor hem zitten de 51 highest potentials in de Tunesische politiek. Velen van hen zijn zelfs al onderdeel van het partijkader of aangewezen als kandidaat op de kieslijst voor de volgende verkiezingen. Partijen met minstens drie zetels in het parlement mochten een deelnemer afvaardigen.

Het is een intensieve cursus van de Tunisian School of Politics (tsop), gefinancierd en mede-georganiseerd door het Nederlandse Institute for Multiparty Democracy (nimd), Demo Finland en de Bulgarian School of Politics. De deelnemers leren over de theorie van politieke modellen (zoals een democratie), gezonde partijfinanciën en ze horen de geheimen achter succesvolle verkiezingscampagnes. Ze leren hoe ze kiezers en leden aan hun partij kunnen binden en welke criteria aan bod kunnen komen bij het kiezen van een leider. Ook praktische vaardigheden komen aan bod: debatteren, onderhandelen, planning en communicatie. In vijf sessies van twee lange dagen worden ze klaargestoomd voor hun roeping: de politiek.

Bij deze derde sessie zijn twee Poolse docenten ingevlogen. Het decor is een kitschy hotel in de badplaats Hammamet, waar de kroonluchters glimmen, de lift niet werkt en de muren en vloerbedekking een gelige nicotinewalm ademen. Door de foyer slenteren Russische en Europese vakantiegangers in korte broek en mini-bikini. Ernaast steken volledig gesluierde moeders een vermanende vinger op naar hun uitgelaten kinderen. Achter het hotel liggen aan elkaar geschakelde zwembaden en wordt de lambada gedanst. Aan de boulevard vóór het hotel klinkt de ritmische dreun van hippe strandtenten en kabbelt het verlokkelijke Middellandse-Zee-water.

Westerlingen zijn er vast van overtuigd: democratie is het best denkbare politieke systeem. Wie het daar niet mee eens is, heeft het niet goed begrepen. Het Westen helpt andere landen ook graag op weg. Tunesië is sinds de Jasmijnrevolutie een donor darling geworden. Het was het eerste Arabische land dat in opstand kwam tegen de machthebbers. Tot de recente moorden op twee vooraanstaande oppositieleiders was het er relatief rustig. Tunesië kan nog altijd een voorbeeld worden voor democratisering in de Arabische regio, mits er een oplossing wordt gevonden voor de rol van religie in de staatsstructuur. Dat de islamisten voor het eerst mee mogen doen in het politieke proces pakte in Egypte niet goed uit: de Moslimbroederschap verkreeg een meerderheid bij de verkiezingen en leverde een president die vervolgens, na massale straatprotesten, werd afgezet door het leger.

Tunesië worstelt met dezelfde vraagstukken. Allereerst moet er een nieuwe grondwet komen. Na een jaar en acht maanden werd onlangs de vierde versie van de grondwet gepresenteerd aan het parlement; de eerste debatten erover waren fel. Er is een tweederde meerderheid nodig om de nieuwe constitutie aangenomen te krijgen, daarna volgen verkiezingen. Het is niet uitgesloten dat het ultieme democratische middel, een referendum, wordt ingezet om over de grondwet te beslissen.

Het zijn bij lange na niet alleen de Hollanders die het democratisch evangelie in Tunesië prediken. Buitenlandse overheden stonden in de rij om een duit in het zakje te mogen doen. In totaal verzamelde de internationale gemeenschap achttien miljoen dollar om uit te geven tussen 2012 en 2015. Voornaamste donor is Japan, daarna volgen onder meer België, de EU, Denemarken en Noorwegen en zelfs staten die niet bekend staan om hun democratische karakter zoals Qatar en Noord-Korea. Politieke partijen en organisaties helpen ook. De Konrad Adenauer Stiftung uit Duitsland, de Amerikaanse Republikeinen en Democraten, de Carterfoundation. Het Nederlandse Institute for Multiparty Democracy draagt ongeveer een ton bij aan het programma van de Tunisian School of Politics. In totaal besteedt de Nederlandse regering zo’n twee miljoen euro aan training van ambtenaren en diplomaten en werkgelegenheidsbevordering.

Zonde, al die bemoeienis van buitenaf, vindt Rim Mathlouti. De jonge, kortgekapte Tunesische journaliste woonde lange tijd in Marokko en stond na de Jasmijnrevolutie te popelen om terug te keren naar haar moederland en aan het werk te gaan voor haar Franse opdrachtgevers. Ze is teleurgesteld: ‘Toen de revolutie, of althans de gebeurtenissen van begin 2011 zich voltrokken, droomde ik van een nieuwe vorm van democratie. Maar nee, buitenlanders zijn boven op Tunesië gesprongen.’ Ze zit op een van de fleurige banken in de woonkamer van haar huis. Achter haar geeft een openstaand raam uitzicht over de hoofdstad Tunis. Hier aan de kust zocht ze rust, maar binnenkort moet ze weer verhuizen. Geërgerd wijst ze op de bouwputten rond haar huis. Er worden ‘chateaus’ gebouwd, zegt ze spottend, waar eerst nog onontgonnen platteland was.

Ze gebaart fel en ratelt als een Française als ze het heeft over de democratisering van Tunesië. ‘Buitenlanders leren politici hoe politiek wordt bedreven, kunstenaars hoe je kunst moet maken, journalisten hoe journalistiek in elkaar zit. Er zijn zelfs organisaties die andere organisaties leren hoe ze moeten organiseren! Het wordt niet aan de Tunesiërs overgelaten, en dat vind ik jammer.’ Volgens Mathlouti moet Tunesië eerst zichzelf en de eigen geschiedenis leren kennen voor het land zich beraadt op de herinrichting van de staat. Ze staat op en pakt een boekwerk van Habib Boularès uit de boekenkast, Histoire de la Tunisie. Op de rode cover staan drie mannen en een vrouw. Het zijn prinses Dido die Carthago stichtte, veldheer Hannibal, een van de Tunesische onderkoningen (bei) binnen het Ottomaanse Rijk, en oud-president Bourguiba. ‘De Tunesiërs moeten hun eigen identiteit herontdekken’, zegt ze. ‘Maar ze krijgen de kans niet. Nog voor ze wisten wat een democratie was, moesten ze in oktober 2011 al stemmen.’

In de enorme, bedompte ontbijtzaal van het El Mouradi Hotel verdringen de toeristen zich om het buffet. Naast brood, beleg, pudding, salades, aardappelen en fruit staan Tunesische koks onverstoorbaar pannenkoeken te bakken en eieren te pocheren. Aan tafeltjes verspreid door de zaal zitten de tsop-studenten. Ze evalueren hun cursus, maar kiezen hun woorden voorzichtig, ze zijn immers politici. Safa Mdaini, een in wijde niqaab gehulde high potential binnen de islamistische partij Ennahda, beschouwt het college over campagne voeren. ‘Veel van de dingen die de docent noemde deden we bij Ennahda al, zoals het van deur tot deur gaan om mensen te overtuigen. Maar gadgets zoals een sleutelhanger ga ik zeker inzetten bij de volgende campagne.’ Mdaini’s ogen beginnen te glimmen: ‘O, en dat babyrompertje met je partijlogo erop! Dat lijkt me wel wat.’

Mahmoud Dhouib (Parti Travailleur) neemt plaats tegenover haar. Naast hem zit zijn zwangere vrouw die is meegereisd. ‘Ik kon haar toch niet alleen thuis laten zitten?’ zegt hij, wijzend op haar dikke buik, waar een weinig verhullend topje met spaghettibandjes overheen spant. Terwijl hij zijn eitje leeg begint te lepelen: ‘Ik vind het mooi dat we leren over democratie. Maar de docenten moeten niet vergeten dat wij Tunesiërs in een heel andere realiteit leven. Wij hebben nog geen goed functionerende politieke partijen. Sinds 1900 hebben we één keer iets mogen kiezen, dus het is normaal als de volgende verkiezingen niet perfect verlopen. Er is twintig, dertig jaar nodig om de democratie te laten ontwikkelen en in de buurt te laten komen van de Europese realiteit.’

Dhouib is kritisch over de inhoud van de hoorcolleges. Die gingen voor zeventig procent over verkiezingen. ‘Onze prioriteiten liggen anders. In sommige regio’s hebben mensen nog geen stromend water en moet je kilometers afleggen om een school te vinden. Dat zijn de regio’s waar de revolutie is begonnen en daar moet je dus rekening mee houden als je het hier over politiek hebt.’

Niet veel later haasten de deelnemers zich naar de conferentiezaal. De tafels staan opgesteld in een carré, de microfoons staan aan en twee tolken zitten klaar in hun cabine. Ze wisselen soepeltjes tussen Arabisch, Frans en Engels. Het programma van die ochtend, over partijfinanciering, wordt met grote belangstelling gevolgd. ‘Wat als je een grote koffer met geld krijgt aangeboden?’ vraagt Marcin Walecki, hoofd van de unit democratisering en mensenrechten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (oeso) aan de klas. ‘Wat doe je dan?’

Hij roept op om goed na te denken over de gevolgen. Een artikel de volgende ochtend in de krant, mét foto waarop duidelijk te zien is hoe jij namens jouw partij een gift aanneemt van een louche zakenman. Zonder background check. ‘Doet dat pijn? Ja, dat doet pijn. De kiezers zullen je straffen in het stemhokje.’ Altijd de herkomst controleren van grote giften, is zijn boodschap. Er is geen partij in de wereld die géén moeite heeft met financiering, stelt hij zijn studenten gerust. Er gaat veel geld om in het politieke vak. De kunst is om schone handen te houden. De Tunesiërs, wier vorige president werd afgezet wegens zelfverrijking, knikken bevestigend.

Buiten de zaal, in een hoek van de foyer, waar opmerkelijk moderne fauteuils van wit leer staan, neemt de bedachtzame directeur van de Tunisian School of Politics plaats. Ahmed Driss komt net terug uit Nairobi waar hij een conferentie bijwoonde. Omdat hij volgende week weer op reis moet, heeft hij zijn gezin meegenomen naar Hammamet en zijn nette pak tijdelijk verwisseld voor hemdsmouwen. Zijn uitgebreide cv als Tunesisch politicoloog stelt hem in staat deze groep jonge politici in perspectief te plaatsen van de politieke geschiedenis van het land. Dit is een nieuwe generatie, denkt hij. Politiek was lange tijd een volstrekt immoreel terrein vol afpersing, omkoping, stembusfraude en (verbaal) geweld. ‘Dat accepteren deze jongeren niet meer. Ze dwingen hun leiders om de ethiek hoog te houden.’

Is het praktisch gezien mogelijk om een politiek systeem zoals wij dat in Europa kennen te exporteren naar een land met een heel eigen politiek verleden, identiteit, perspectief en potentieel? Het is geen retorische vraag. Driss denkt namelijk van wel. Hij is van mening dat het land zich aan het systeem moet aanpassen. Andersom kan niet: er kan geen Tunesische variant van een democratie komen. Hij brengt zijn boodschap kalm, maar gedecideerd. ‘Een democratie draait om respect, vrijheid en recht. Dat geldt voor iedereen. Er zijn geen uitzonderingen. Als we er niet in slagen ons daaraan aan te passen, dan krijgen we geen democratie.’

‘Daar heeft hij voor een deel gelijk in’, zegt Maaike van de Werf, die namens het nimd is overgevlogen om een kijkje te nemen bij deze sessie van de cursus. Ze ontkent dat Nederland de Tunesiërs wel eens even komt vertellen hoe je dat doet, democratiseren. ‘Een democratie is contextgevoelig. Democratisering moet een proces zijn van het land zelf. Het nimd is niet vóór het exporteren van ons Nederlandse systeem. Het enige wat je als externe donor kunt doen is het faciliteren van het democratiseringsproces. Natuurlijk breng je wel eens een ideetje in: goh, zou gender niet iets zijn om in het programma op te nemen?’

Driss beaamt dat. ‘Onze partners begrijpen dat dit een Tunesisch project is. Wij hebben bij de politieke partijen geïnventariseerd wat ze denken nodig te hebben. De Nederlanders bieden ons expertise in de politieke wetenschappen.’

De Tunesiërs zijn best zelf in staat om dat democratiseringsproces op gang te brengen, vertelde Jonathan Murphy van het VN-Ontwikkelingsprogramma (undp) twee dagen eerder op een terras langs de Avenue Bourgiba. Amper honderd meter verderop ligt Place Janvier 14, waar in maart 2011 het vertrek van dictator Ben Ali werd afgedwongen. Tunesiërs flaneren nu tussen de twee rijbanen van de avenue over het zonovergoten voetgangerspad. Langs de randen van het pad liggen de rollen prikkeldraad van toen in de schaduw van diepgroene loofbomen. Er heerst een gezellige drukte. De prijzen in de cafés zijn naar westerse maatstaven bespottelijk laag en Tunesië kampt met een algehele economische malaise.

Uiteraard is de diplomaat Murphy ook bij deze hoge temperaturen in een grijs pak gestoken. De Tunesische ambitie heeft de aimabele Brit begeistert. ‘Ze vroegen ons om goede voorbeelden en die gaven we ze.’ undp bracht verreweg het meeste geld naar Tunesië en ondersteunt het nationale debat en de reorganisatie van bijvoorbeeld het Tunesische parlement, dat onder andere een goed IT- en beveiligingssysteem ontbeerde.

Murphy is als professor in Groot-Brittannië gespecialiseerd in het gebied waar management en internationale ontwikkelingen elkaar overlappen. Hij adviseert parlementen in Afrika en Azië over democratisering. ‘Democratie kan nooit een succes worden als je het beschouwt als een Europees systeem. Als je ver terug kijkt komt het systeem zelfs niet uit Griekenland, maar heeft het Arabische wortels.’ Hij twijfelt er niet aan dat de democratie het beste systeem is voor de Tunesiërs en hij is ervan overtuigd dat de Tunesiërs, seculier en islamist, er samen uitkomen. Dan richt hij zich op en maakt een breed armgebaar. ‘Kijk om je heen. Die meisjes daar, een met hoofddoek, de ander met niqaab en de derde de haren los en korte mouwen. Het kan allemaal hier, en al die mensen leven met elkaar, naast elkaar. Je zou misschien verwachten dat iedere stroming met zijn eigen soort in een hoekje gaat staan, maar dat is niet zo. Je ziet beide stromingen altijd samen.’

Er is veel expertise in Tunesië, de elite is opgeleid in Frankrijk. Murphy is onder de indruk van het besluit van de Tunesiërs om hun politieke systeem niet om te gooien of een ander systeem te importeren, maar te beginnen met een blanco vel en te discussiëren over wat dat systeem moet behelzen. De conclusie van die discussie is, voorzover Murphy bekend, een systeem dat veel weg heeft van het Portugese staatsbestel, met een gekozen president die beperkte macht heeft. ‘De president moet boven het volk staan en het systeem kunnen dragen, dat willen de secularisten graag. Aan de andere kant willen de islamisten liever een systeem dat leunt op het parlement. Een logische wens, na te zijn onderdrukt door een dictator. Maar dat geeft wel een risico van instabiliteit.’

Ondertussen zijn veel Tunesiërs ontevreden. De brede coalitie van de islamistische Ennahda, het sociaal-democratische Ettakatol en de centrum-linkse cpr lijkt een teleurstelling. De moorden op oppositieleiders Balaïd en Brahmi waren dieptepunten in de dynamische politiek sinds de Jasmijnrevolutie.

Tegelijkertijd lijkt niemand te betwisten dat democratie de heilige graal is. Talloze groeperingen maken sinds het voorjaar van 2011 gebruik van hun recht om te demonstreren en te staken; dagelijks vinden overal door de stad manifestaties plaats. Naast het opzij geschoven prikkeldraad aan de Avenue Bourguiba staat een kleine stand van middenpartij Al Jomhouri. De springerige twintiger Rabi Beji – ‘Rabi betekent lente!’ – deelt folders uit. ‘Wij verdedigen onze Arabisch-islamitische identiteit, maar niet op een extremistische manier. Dat is het meest logische uitgangspunt op dit moment’, zegt hij.

De gemiddelde Tunesiër mag dan teleurgesteld zijn in de politiek, Beji brengt zijn boodschap met het enthousiaste optimisme dat alle aspirant-politici hebben. Toch lijkt het praktisch onmogelijk om de seculieren en de non-seculieren te verenigen. Dat Tunesië een islamitisch land is, daar zijn alle Tunesiërs het over eens. De islamisten vinden dat die identiteit ook betekent dat de islam in de constitutie moet worden genoemd. Een no go voor de seculieren.

‘Het is de schuld van Bourghiba’, verzucht journaliste Rim Mathlouti. ‘Hij was een visionair, heeft veel voor de Tunesische vrouwen betekend, maar zijn grote fout was dat hij de islamisten vervolgde. Ben Ali heeft dat beleid voortgezet.’ Niet zo gek dus dat ze de omwenteling die het voorjaar 2011 teweegbracht met beide handen aangrepen. ‘Maar het is verkeerd om een land te willen verenigen op basis van een ideologie, een religie.’ Volgens haar staan er een hoop goede dingen in de grondwet van 1959 en moeten de Tunesiërs juist niet met een blanco vel beginnen.

Mathlouti is bang dat de druk en ‘hulp’ van buitenaf de Tunesische politici naar een vorm van democratie leiden waar ze later spijt van krijgen: hadden ze onder het seculiere dictatorschap van Ben Ali wél vrijheid maar heerste er sociale ongelijkheid en was de politieke oppositie monddood, onder de nieuwe, democratische verhoudingen mag iedereen oppositie voeren, maar dreigen de Tunesiërs hun bewegingsvrijheid te verliezen onder het islamistische bewind. De eerste tekenen zijn er al. Rapper Weld El kreeg twee jaar cel omdat hij de politie honden had genoemd van wie de keel diende te worden doorgesneden. (Hij werd in hoger beroep vrijgesproken.)

Op het gebied van de sociale ongelijkheid valt bovendien nog een wereld te winnen. De economie van het land heeft last van de wereldwijde tegenslag en kampt met het post-revolutionaire effect van onzekerheid. Mathlouti zou liever zien dat buitenlanders kleinschalige projecten opzetten waarmee vrouwen zelfvoorzienend worden en weerstand kunnen bieden aan de dreigende islamisering van de Tunesische samenleving.

In Hammamet zijn de studenten aan de tsop mondig genoeg om te laten weten wat ze van de ideeën van de buitenlanders en van die van elkaar vinden. Tijdens de workshop waarin een fictieve nieuwe partij wordt opgericht, krijgt een van de groepjes de opdracht om meer vrouwen aan te trekken. De presentatie na afloop wekt bij menigeen irritatie op. Met een dikke stift schrijft de ijverige leider van het groepje de ene na de andere vrouwvriendelijke maatregel op de flipover. Hij is zichtbaar trots op de lange reeks ideeën waarmee een quotum van twintig procent vrouwen in de partij binnen bereik komt. Tea parties moeten helpen, maar ook filmavonden, feesten waarbij vrouwen gratis toegang krijgen en jawel: een bosje bloemen voor ieder vrouwelijk partijlid op internationale vrouwendag. Oumama Sèfi (Alliance Démocratique) ergert zich. Als ze het woord krijgt reageert ze fel: ‘Wat kunnen mij tea parties schelen? Ik wil opleidingen en geen vergaderingen in de avond. Ik ben namelijk geen man: ik heb een huishouden te doen en kan niet om twee uur ’s nachts thuiskomen.’ Applaus.

De koffie wordt geserveerd in een afgeschermde hoek van de hotelfoyer. Er zijn schalen met petit fourtjes en glaasjes sinaasappelsap met een rietje. Op de gang worden de eerste sigaretten opgestoken en de deelnemers verspreiden zich al pratend en lachend over de zitjes. Rond sommige fauteuils wordt driftig gediscussieerd. ‘Zij heeft iets tegen een bepaalde man in mijn partij en ik heb voorgesteld om hen met elkaar in contact te brengen.’ Imen Selmi (Ennahda) heeft zich samen met Oumana Sèfi in een hoekje geïnstalleerd. Ze zet de misverstanden over haar partij graag recht: ‘We zijn een islamitisch land. Tunesiërs zijn moslims, waarom zou je dan de sharia invoeren? Het is niet waar dat wij de sharia koste wat het kost willen invoeren. In de media worden onze ideeën verkeerd weergegeven; zelfs sjeik Rashid El Ghannoushi maakt er geen punt van. Het is voor ons genoeg dat we een islamitische partij mogen zijn.’

Selmi, in haar beperkte Engels, is fel. Een partijgenoot komt haar bijstaan. ‘Tunesië is een Arabisch land, de taal is Arabisch en de religie is de islam’, zegt hij. ‘Alle partijen zijn het daarover eens. Daarom vindt sjeik Ghannoushi het niet belangrijk om de sharia in te voeren. Mensen zijn er bang voor. Ze zijn bang dat we handen gaan afhakken, maar dat willen we helemaal niet.’

Er is veel bemoeienis van buitenaf. Niet alleen door Nederlanders; de hele wereld kijkt met argusogen naar het kleine Maghreb-land. Zou het democratische project, dat in Egypte zo jammerlijk mislukt lijkt, in Tunesië wél lukken? ‘Ik ben er absoluut van overtuigd dat het óns probleem is’, verklaart Nahla Benkhelifa (Al Jomhouri) terwijl ze haar koffie drinkt en een sigaret opsteekt. ‘Ik ben naar Brussel geweest, maar dat is niet hét systeem dat hier gaat werken. Het geeft wel een beeld van hoe het kan, hoe anderen het doen.’ Ze neemt plaats op de armleuning van de fauteuil waarin Selmi zit. Zoals alle jonge politici hier spreekt ze snel en energiek. De verkiezingen van 2011 waren nog niet echt, vindt ze: ‘Eerst, onder Ben Ali, was er niets te kiezen, en toen was er opeens te veel.’

De groep wordt weer teruggeroepen naar de conferentieruimte. Sigaretten worden haastig uitgedrukt. Snel worden een paar kleine gebakjes meegegrist. De Polen gaan het vanmiddag over communicatie hebben. Ze geven tips over flyers en zogenaamd persoonlijke brieven aan de kiezer. Het zijn de basics van een democratisch politiek systeem, politiek voor dummies zou je de cursus kunnen noemen. Maar hoe kritisch de deelnemers aan de cursus ook zijn, ze storten zich met niet-aflatende energie op de materie en de opdrachten die hun worden voorgelegd. Voor Tunesiërs is dit nieuwe kost. Ze leren hoe je verantwoording aflegt aan kiezers en leden, hoe je interne besluitvorming stroomlijnt, hoe je een campagneteam organiseert en vooral: wat de risico’s zijn wanneer zulke zaken niet goed geregeld zijn, namelijk verlies van geloofwaardigheid en afstraffing door de kiezer.

De verschillen tussen de politieke partijen zijn taboe tijdens de colleges. Het belangrijkste aspect van de cursus is volgens velen de band die ze opbouwen met elkaar. In het hoekje waar in de koffiepauze het groepje vrouwen zit te praten is zowel rechts als links vertegenwoordigd. ‘Iedere avond vechten we elkaar de tent uit over politiek, en ’s ochtends zijn we weer vrienden’, zegt Imen. ‘We respecteren elkaars denkbeelden.’

Op weg naar de zaal sluit Refka Issaoui (Al Massar) zich bij het groepje aan. Ze heeft vannacht bij Imen, die in Hammamet haar thuisbasis heeft, gelogeerd. ‘We zijn het niet met elkaar eens, maar we kunnen prima met elkaar overweg. Dat proberen we ook aan jongeren binnen onze partij over te dragen: het allerbelangrijkste in de politiek is de relatie tussen mensen.’


Beeld: Chedly Ben Ibrahim/ Demotix/Corbis/HH